Moving Furniture, 2019

d’incise is de naam waaronder de in Genève geboren Laurent Peter zijn muziek maakt. Hij noemt zich een klankonderzoeker, waarbij hij zich niet van één specifiek instrument bedient, maar datgene gebruikt wat hij als instrument wenst te beschouwen: software, geluidsopnamen, objecten, percussie, harmonium, etcetera. De Zwitser is geïnteresseerd in radicalisme, reductionisme, repetitie en conceptuele benaderingen en hij heeft de neiging om de kleinste details uit de muzikale elementen te halen. Hij waardeert traagheid en obsessieve verkenningen van simpele processen.

d’incise werkte veel samen met de eveneens uit Genève afkomstige percussionist Cyril Bondi, onder andere als het duo Diatribes. Samen runnen zij het label Insub. en zijn zij de drijvende kracht achter het Insub. Orchestra, een groot ensemble dat zich specialiseert in experimentele muziek en elektro-akoestische verkenningen. d’incise richt zich in zijn muziek zowel op improvisatie als op compositie en naar waar de grens ligt, is het vaak zoeken.

Het nieuwe album van de Zwitserse muzikant heet Assemblée, Relâche, Réjouissance, Parade. Het is niet het eerste werk van d’incise dat op het Moving Furniture Records verschijnt, want eerder bracht het Amsterdamse label ook ABC 1-6 uit, een compositie van Stephan Thut, uitgevoerd door Cristian Alvear, Cyril Bondi en d’incise. Op het nieuw solo-album speelt de Zwitser louter eigen werk.

Dat betreft twee composities: ‘L’Anglard de St-Donat’, bestaande uit vier delen, en ‘Le Désir’, dat twee delen telt. Het eerste werk is geconstrueerd rondom een mazurka-tune een traditionele dans uit het midden van Frankrijk (al is de mazurka van oorsprong Pools). De vier vrij korte stukken lijken overigens in niets op een dans, en de muziek van d’incise moet dan ook niet worden gezien als een herinterpretatie. De muzikant gebruikt de mazurka alleen als basis voor zijn eigen muzikale onderzoek.

Dat onderzoek vindt plaats met gebruikmaking van opnames van bestreken metalen objecten, elektrisch orgel, harmonium, banjo en contrabas. Een apart instrumentarium waar d’incise alle kanten mee op kan, maar waar hij vier bij elkaar passende stukken mee creëert. Drones vormen de basis en worden omringd door klanken die een trage melodie vormen. Dat geldt voor alle vier de delen, maar de uitwerking is steeds anders.

De drone in het eerste deel is niet steeds constant, maar wisselt van toonhoogte, van sterkte en van gelaagdheid. De contrabas zorgt voor lage accenten, maar er ligt veel nadruk op hoge tonen, totdat na zo’n drie minuten lage harmoniumklanken de basis gaan vormen en een wat donkerder sfeer ontstaat. Iele klanken zijn dominant in het tweede deel, waarbij d’incise soms maar net onder de pijngrens blijft zitten. Met de banjo wordt een repeterend melodisch patroon gecreëerd, waarop wordt gevarieerd. Op het eind valt de drone weg en wordt op een metalen voorwerp geslagen, waarbij een lang doorklinkende klank ontstaat.

Het derde deel klinkt voller. Nu is wel sprake van een constante drone en worden met de contrabas percussieve klanken gemaakt. Orgel, harmonium en voorwerpen vormen de omringende klanken, waarbij soms goed hoorbaar is dat het gaat om opnames die in het stuk geplaatst worden. De onderlaag verdwijnt en een opkomende en wegstervende drone komt daarvoor in de plaats, nu gecombineerd met geplukte contrabasklanken. Geëindigd wordt met een pulserende drone. De orgeldrone aan het begin van het vierde deel heeft iets plechtigs, maar vooral de ruwe contrabasklanken en later ook de banjo contrasteren daarmee.

In ‘Le Désir’ wordt de muziek gemaakt met live bespeelde metalen sticks die klinken over een orgelachtergrond, waarbij het orgel her- of bijgestemd is. Daardoor ontstaan wat ongemakkelijke orgelklanken: de akkoorden zijn licht dissonant en wringen en schuren daardoor. In het eerste deel, Le Désir Certain’, is een zich herhalend motief de leidraad, waar met de bestreken voorwerpen over wordt geïmproviseerd. Het constante patroon heeft een hypnotiserend effect. De Zwitser lijkt daar echter geen genoegen mee te nemen en verandert het repeterend motief. De sfeer is nu donkerder, niet dreigend maar wel afstandelijker. De objecten vormen de variabelen waarmee d’incise het stuk kan ombuigen, de sfeer kan veranderen of de klankkleur kan aanpassen. Rond de tiende minuut past de muzikant de ondergrond nog een keer aan en nu creëert hij een enorm spanningsveld tussen die onderlaag en de metalen voorwerpen die worden bespeeld.

‘Le Désir Serein’ vormt zich rondom een zich herhalende korte orgeltoon, waar de bestreken voorwerpen, die bijna als fluiten klinken, omheen cirkelen. Dat patroon wordt ondermijnd door een dissonante orgelklank, waardoor – ook hier – een enorm spanningsveld ontstaat. Een andere dissonante klank duikt op en de ongemakkelijkheid neemt nog verder toe. d’incise speelt met de verdraagzaamheid van de luisteraar, maar volhouden loont. Er treedt gewenning op en dan blijken de ruwe en schurende klanken bij elkaar een prachtige compositie te vormen, waarin de dissonanten na zo’n zes minuten plaats maken voor een lager klinkende orgeldrone en een zacht op de achtergrond tikkend ritme. De korte orgeltoon is er nog steeds. Het stuk krijgt meer rust en een grotere emotionele lading, waarbij de metalen voorwerpen een steeds grotere rol krijgen toebedeeld en het werk zelfs zonder onderliggende orgellaag uitluiden.

De muziek op Assemblée, Relâche, Réjouissance, Parade. is niet van het makkelijke soort. Drones blijven niet constant, patronen verschuiven, klankkleuren veranderen, verschillende geluiden schuren en met banjo, contrabas en objecten wordt een aparte dimensie toegevoegd. Toch past het allemaal wonderwel bij elkaar, want de muziek is uiteindelijk geenszins onbeluisterbaar, maar spannend en met een zekere emotie geladen. Toegegeven: je moet er wel voor open staan, maar de beloning is groot. Het is een zonderlinge muzikale wereld die d’incise in zijn twee werken creëert, maar het is een intrigerende.